Terug naar:  Mijn Verhaal  Hoofdmenu

 

Jan Stalenburg

Het levensverhaal van Jan Stalenburg werd opgetekend op de computer van zijn vriend A. G. Pijnsse van der Aa, oud-verslaggever van de Rijn en Gouwe. Hier volgt het hoofdstuk over zijn verblijf op de Martha-Stichting:

 

 

Johannes  Jacobus  (Jan) Stalenburg

Kaal geschoren naar de Martha Stichting 

 

Geboren in Gouda 21 oktober 1919 in een huis in een zijstraat van de Nieuwe Haven. Ik was het eerste kind, het volgende was mijn broer Arie, geboren 1 juli 1924. Na deze geboorte kregen mijn ouders de raad geen kinderen meer te nemen, wegens de slechte gezondheid van mijn moeder. Maar in die tijd, ik spreek ondertussen over 1924, was dat niet zo eenvoudig, aangezien er weinig voorbehoedmiddelen bestonden. Dus raakte mijn moeder toch weer in verwachting. Alles ging goed en mijn zuster werd in 1926 geboren. Edoch, mijn moeder lag op zaal, zoals het verhaal tot mij is gekomen en de andere vrouwen die vrijwel hersteld waren, hadden veel plezier. Zo ook mijn moeder. Plotseling overleed zij tijdens een lachbui.

Mijn vader bleef achter met 3 kinderen. Hij was in die tijd werkloos, zodat het gezin voor hem een zware belasting werd. 

De gang van zaken na het overlijden van mijn moeder heeft hij op papier gezet en na zijn overlijden in 1945 achtergelaten.

Het eindresultaat was dat mijn zuster Nel door een kinderloze familie, Gibbon, werd geadopteerd en mijn broer en ik, door bemiddeling van de Kinderbescherming Rotterdam in de Martha Stichting {voor onverzorgde kinderen} werden geplaatst. De Martha Stichting was  sommigen dachten in die tijd misschien van wel, geen strafgesticht, indertijd op ideële gronden, gesticht door de heer Geel. Uitgebreid is dit te lezen  in de bladen van de Historische Vereniging.

Wij werden geregistreerd resp. ik als nummer 21 en mijn broer als nummer 22. De hoofden werden uit hygiënisch oogpunt kaal geknipt. 

Het systeem in de Martha Stichting was dat de afdelingen  naar leeftijd waren ingericht zoals een babyafdeling, kleuterafdeling {waarin mijn broer werd opgenomen}, kleine jongens –afdeling tot 10 jaar. Deze afdelingen waren allemaal op Rijnstroom gevestigd.

De schooltijd {lagere school} verliep alle jaren hetzelfde. Voor het Kinderhuis, dat inmiddels is afgebroken,  waren een zandbak en een schommel. ’s Woensdagsmiddags, de vrije middag, moesten wij een psalm of een gezang leren. Als je dacht het goed te kennen mocht je het voor de juffrouw van de afdeling opzeggen. Bij goed resultaat  mocht je naar buiten en in de zandbak spelen. Meestal (sorry) was ik de eerste. Waar ik niet de eerste mee was, was met het vertrekken van tafel om naar school te gaan. Ik was namelijk een zeer slechte eter. Het eten was alle jaren dat ik er geweest ben, 13 jaar, hetzelfde. Maandag bruine bonen of kapucijners. , dinsdags stamppot, woensdags gort of grutten, donderdags stamppot, vrijdags soep, zaterdags stamppot  en zondags rijst, soms met tutti frutti.

We  aten aan lange tafels met aan beide zijden een bank, per tafel 20 kinderen, 2 maal 10.

De meeste kinderen waren goede eters, zodat ik mijn portie gemakkelijk kwijt kon aan de zgn. hongerlijders. Maar o wee  als er andijvie of iets dergelijks op het “menu” stond dat niemand lustte, dan bleef ik met mijn prak die koud werd en stijf van  het spekvet stond, zitten. Je moest echter blijven zitten totdat je eten op was. In zo”n geval  schepte ik, nadat ik de omgeving goed verkend had, de prak in mijn zakdoek en ging naar school. Onderweg moest ik het houten bruggetje dat er nu nog is, passeren, waar ik mijn zakdoek boven het water leegde en zonder hem om te spoelen in mijn zak stak om net op tijd op school te zijn en daardoor straf ontliep.

Je handhaven in zo’n jongenswereld was een kunst op zich.Zelfs als kleine jongen mocht je niet huilen. Deed je dat wel werd je gelijk uitgepikt door de rest. Ook bij de toezichthouder was daar niets  mee te bereiken. Je werd opgevoed met weinig liefde en voor zulke kleine kinderen onder soms akelige omstandigheden b.v. “s winters wassen met koud water. Alle speelgoed bestond uit een stelletje blokken, wat op den duur uitmondde  in een “blokkengevecht”. De blokken vlogen dan door de lucht. 

Als je 10 jaar was werd je overgeplaatst naar de Hoge Zijde in  de Julianastraat langs het watertje van het Omleidingskanaal. Daar waren 2 grote gebouwen, die haaks op de

Julianastraat stonden voor jongens, die ook daar naar leeftijd ingedeeld werden. Vanaf 10 jaar zat je bij de grote schooljongens. Daar moesten de jongens zelf een beetje huis-houden doen, zoals tafeldekken, afwassen, brood uitdelen enz.

Het brood werd klaargemaakt  op Rijnstroom in het Centraal Gebouw, aan de kant die uitkijkt op de Raadhuisstraat. Het brood werd door Jillis de Ruiter op de bakfiets naar de Hoge Zijde gebracht, net als  de middagmaaltijd, dat in grote gamellen werd aangeleverd. De meisjes in het Centraal Gebouw moesten de boterhammen smeren en het verhaal deed de ronde dat ze na afloop meer “boter” overhielden dan waar ze mee begonnen waren. 

De jongens die van familie pakjes kregen met b.v. jam er in waren dat persoonlijk kwijt, omdat het werd verdeeld door het op het brood van de hele afdeling te smeren. Een sociale methode, niet erg gewaardeerd door degenen die de jam hadden ontvangen.

Vanaf  de afdeling grote schooljongens ging je na een paar jaar over naar de afdeling  kleine werkjongens.

Mijn broer  bleef vanwege het leeftijdsverschil met mij nog enige jaren op Rijnstroom, waar dus, zoals bekend, de lagere school  gevestigd was. Het betrof het hele gebouw, uitgezonderd  de kerkzaal, waar nu het Parktheater is.

Broer Arie bleef geregeld op school “zitten”, hij kon niet zo goed leren. Als excuus had hij dan dat de juffrouw  zoveel van hem hield en hem nog een jaartje wilde houden. Ik kon daarentegen heel wat beter leren en vanuit de een af andere, mij onbekende hoek werd het mij mogelijk gemaakt om naar de HBS te gaan.

Hierdoor ontliep ik  het aardappelen schillen en kousen stoppen op de woensdagmiddagen. 

Ik ben er nooit helemaal achter gekomen hoe het in zijn werk  is gegaan dat ik naar de HBS kon. Ik vermoed dat een oom  van mij, die in de Gemeenteraad van Gouda zat, hieraan heeft meegewerkt. In ieder geval betaalde de gemeente Gouda de kosten.

Voorheen liepen wij  door  het dorp vanaf  de Julianastraat naar Rijnstroom in de Raadhuisstraat in rotten van 2 in uniforme kleding: korte broek, bloes met daar overheen een zwarte cape, zwarte gebreide kousen, die wij als kleine jongens al zelf moesten stoppen.

Het “schoeisel” bestond uit klompen, waarop wij ook voetbalden. Dat had natuurlijk ten gevolge  dat heel vaak de kap van de klomp afvloog. Zo lang er in de zool geen gat ontstaan was werd de kap weer vastgezet met een circa één  centimeter brede  metalen band.

Voor de HBS moest men, zoals overal, toelatingsexamen doen, waarvoor ik uiteraard slaagde.

Dat was voor de zomervakantie die 6 weken duurde. Toen de vakantie om was was mijn haar nog niet voldoende gegroeid, maar dat veranderde snel.

Ik kreeg een normaal kostuum en schoeisel. Het kostuum werd aangeschaft  bij de firma Werneke in de Julianastraat die toen nog een textiel/kledingwinkel had.

Op de HBS werd ik volledig geaccepteerd en had daar enkele goede vrienden. Dat kwam ook al doordat mijn voetballen  erg werd gewaardeerd.

 

 

Voor dat ik naar de HBS ging was ik bestuurslid van de pasopgerichte  voetbalclub MSV (Martha Stichting  Voetbalclub). In die periode bestond de gymnastiekvereniging Hou Vast een aantal jaren, waarvoor in Hotel  de Vergulde Wagen een receptie werd gehouden.

Samen met een ander bestuurslid moest ik daar heen. Wij hadden geen notie wat het voorstelde. Een serveerster kwam vragen  wat wij drinken wilden. Allebei wilden wij niets hebben, want wij hadden geen geld. Toen wij bij terugkomst  de leiding verweten dat zij ons geen geld hadden meegegeven, zei men dat het op een receptie gratis was. Wisten wij veel…! 

In de Martha Stichting werd vrij veel aan sport gedaan. Zoals reeds aangegeven, was er een voetbalclub. We moesten wekelijks  zwemmen  in het houten zwembad  op de Westkanaalweg, ongeveer gelegen  achter de Oosterbegraafplaats. Ook moesten wij een maal per week  de gymnastiek  beoefenen  onder leiding  van een gymnastiekleraar die ook op de HBS les gaf. De gymnastiek vereniging heette SPARTA. Bij de HBS lessen was, als ik aan de beurt was, strijk en zet de aanmoediging HUP SPARTA. 

Eenmaal  per jaar werd een uitvoering gegeven voor Alphens publiek in de kerkzaal.

De grootste stunt was bij de uitvoering: aanloop-grote springplank-dwars over de brug- met de handen op de bok-afsprong. Op die leeftijd waren wij gek op deze oefening… lekker stoer. 

In de eerste klas van de HBS  was mijn zakgeld  10 cent per week, oplopend tot 25 ct, 50 cent e.n 60 cent bij overgang. . Het was dus geen vetpot en aan HBS-avonden en schoolreisjes, o.a. naar Berlijn kon ik niet meedoen. Ik ben er nooit jaloers  geweest dat ik daaraan niet kon meedoen. Ik was al tevreden omdat ik van mijn zakgeld, als het eten mij niet zinde,  een zak koekkruimels voor 5 cent bij Jamin kon kopen of een half wit broodje  eveneens voor 5 cent Het broodje moest ik nuttigen zonder boter en beleg natuurlijk en het brood werd ook nog niet gesneden geleverd. Kan je nagaan hoe dat naar binnen ging. 

In de grote vakanties van de HBS was het echter bingo. Dan moest ik 3 meter hoge   Ligusterhagen knippen voor ……..  5 cent per meter in de breedte.

Voor het eerste schooljaar ging dit echter niet op. Net voor het einde daar van werd ik ernstig ziek. Ik dacht een besmettelijke ziekte. Aanvankelijk  lag ik gewoon op de slaapzaal in bed, maar later werd ik vervoerd naar het houten ziekenhuisje, waar ik in isolatie lag. Gelukkig was er door de lange vakantie van de HBS genoeg tijd  om te herstellen. 

Na de HBS heb ik een poosje op de Nutsspaarbank gewerkt tegen een beloning van f 6. —per week. Hoeveel ik hiervan voor zakgeld kreeg  weet ik niet meer, maar het was heel weinig.

Maar soms werd ik wel eens getrakteerd op een consumptie bij Leo Kooijman (Leo de bult) of een ijsje van een jongen die soms f 20. —per week verdiende en daarvan een bedrag “achter” kreeg, dat wil zeggen dat er minder in zijn werkboekje werd geschreven dan hij werkelijk verdiende. 

Daarna heb ik een poosje  op de administratie van de Martha Stichting gewerkt en bij een veevoederhandel in Ter Aar bij de  Gebr. Vis. Deze firma was gevestigd in de molen die bij de brug stond. De molen is allang geleden afgebroken. 

In 1939 moest ik gekeurd worden voor de militaire dienst. Na 13 jaar gedresseerd te zijn in de Martha Stichting had ik weinig behoefte  om dat nog een poosje in het leger te ondergaan. Van de huisarts kreeg ik een verklaring dat ik tijdens de 1e klas van de HBS een zekere besmettelijke ziekte had gehad. Bovendien liet ik blijken  dat ik betrekkelijk   slechthorend was en dat bij de letterproef mijn ogen zich niet in de beste conditie verkeerden. De keuring vond plaats in het oude raadhuis van Aarlanderveen in de Raadhuisstraat. Daarin bevond zich een grote trap. Het verhaal ging  dat als je slechthorend was men soms een gulden van de trap liet vallen. Als je hem hoorde en opraapte kreeg je een strengere herkeuring. Bij mij is dat niet gedaan, ik was echter wel attent en gelukkig werd ik afgekeurd. Later hoorde ik dat mijn lichting in de oorlogsdagen was ingezet in de buurt van Dordrecht, waar ze op parachutisten moest schieten. Ze moesten echter aan een postbode  vragen hoe zij hun geweer moesten afschieten. 

Kees Mulder

In datzelfde jaar had Kees Mulder gedaan gekregen dat ik in het kader van toekomstige spelers  voor het Nederlands elftal, op het Haagse VUC-terrein mocht trainen onder leiding van de Bondstrainer Bob Glendenning. Dit heeft weken geduurd. We gingen met de motor van Kees  naar den Haag. Dat was geen onverdeeld genoegen want Kees reed niet al te best. Gelukkig was er toen weinig verkeer op de weg. Op de terugweg, via Leiden, trakteerde hij op iets hartigs bij de HEMA op de Stationsweg. Overigens was ik toch niet goed genoeg om voor het Nederlands elftal uit te komen. 

Op 1 mei 1940 heeft de Martha Stichting afscheid van mij genomen, omdat ik de 21-jarige leeftijd naderde. Door bemiddeling van Kees Mulder, wiens  naam  als een rode draad door mijn geschiedenis loopt vanaf 1937 tot zijn overlijden in oktober 1988 kreeg ik een baantje bij de heer C.M. Oppelaar, dakpannen  en draineerbuizen, fabrikant in Koudekerk a/d Rijn.Mijn gage was f 30,  per maand, waaraan de gemeente Gouda  tot mijn 21-ste jaar een zelfde bedrag toevoegde. Na mijn 21-ste jaar (21 oktober 1940) verdiende ik f 60. -- per maand, uit te betalen met f 15. -- per week. 

Omdat ik bij de Martha Stichting uitgeschreven was en ik nog geen ander onderdak had, kon ik voor 14 dagen een cel krijgen met een spiegel in de deur die aan de buitenkant doorzichtig was en aan de binnenkant gewoon spiegelde.. De kwestie van een kosthuis werd hierdoor urgenter, maar was niet gemakkelijk op te lossen. Gelukkig kon ik bij de plaatsvervangende chef van de tuinderij van de Martha Stichting, die in de Grijpensteinstraat  woonde, onderdak krijgen  a raison  van f 7,50 per week. 

Met mijn eerste verdienste ben ik, net voor de oorlog uitbrak, met Jan Dirkzwager naar Leiden gegaan waarin de Haarlemmerstraat een aantal joden hun zaak had. Voor f 10.-- kocht ik daar ondergoed, bovenkleding en een rubber regenjas. Ik was n.l. de Martha Stichting uitgegaan  met 1 pak, 1 stel ondergoed en 1 paar schoenen en f 6.-- contant.

Jan Stalenburg op latere leeftijd

Jan Stalenburg kwam kort na de oorlog  in dienst van Rijn en Gouwe, toen onder directie en hoofdredactie van Ph. J. G. Roest, die in de oorlog het illegale blad De Schakel samenstelde, het ‘s-nachts in de Raadhuisstraat drukte en het uiteraard ook verspreidde. Daaruit is Rijn en Gouwe ontstaan. Toen hij met pensioen ging was hij er procuratiehoudend boekhouder.

In 1953 kwam A. G. Pijnsse van der Aa bij de Rijn en Gouwe als verslaggever werken. Hij vatte zijn relatie met Jan Stalenburg als volgt samen: “Ik ben in 1953  als verslaggever ook bij Rijn en Gouwe begonnen. Stalenburg “vaderde” in het begin een beetje over mij, vandaar dat hij vele jaren later zes jaar lang een middag per week bij mij thuis kwam voor computerles. Dat resulteerde in het schrijven van zijn verhaal en in eindeloos hartenjagen op de computer. ’t Werd meer en meer een gezelligheidsbezoek.”

Jan Stalenburg is op 23 november 2005 op 86-jarige leeftijd overleden.

31-10-2007